Maandelijkse blog voor Koning Film, Januari 2021 – Blade Runner 2049.
Oh, hoe hield ik mijn hart vast, toen Blade Runner 2049 werd aangekondigd. Want je kon verdrinken in de schoonheid van de oorspronkelijke Blade Runner, in die cyberpunk coolness, in die ruige vervuilde stad overspoeld door mensen, Aziatische streetfood en de onophoudelijke stortbuien. Elke keer dat ik die oude klassieker zag, kreeg ik een soort nostalgie naar de toekomst. Bovendien, als filosoof kon ik mijn hart ophalen – Ik ken weinig andere films die zo op het scherpst van de snede onderzoeken wat het betekent om menselijk te zijn: zo manisch, zo wanhopig, zo heroïsch én zo tragisch, met psychopathische trekjes maar toch groots, zo dicht op de angst voor de dood. Wat kun je daaraan nog toevoegen? – vroeg ik me af.
Ander perspectief
Toen ik de ‘nieuwe’ Blade Runner voor het eerst zag, in 2017, was ik vooral heel opgelucht dat de film niet iets waardevols kapot maakte. Ik was dankbaar dat Denis Villeneuve had gekozen om een geheel nieuw verhaal te spinnen rond de oorspronkelijke karakters, en heel wat andere. Maar ik moest de film een paar keer zien voordat hij uit de schaduw van het origineel kon treden; voordat ik hem écht kon waarderen om zijn eigen schoonheid en het tot me doordrong dat deze film nieuwe vragen over menselijkheid stelt.
Hoe verschuift het perspectief op menselijkheid tussen die twee films? De rebellie van de zogenaamde replicants in het oorspronkelijke verhaal is niet alleen een opstand tegen onderdrukking (ze worden als slaven gebruikt), maar vooral een opstand tegen de dood – de replicants hebben een beperkte levensspanne van 4 jaar. Aangevoerd door Roy (Rutger Hauer), gaat een groepje op zoek naar hun maker, en wil hem dwingen om dit onrecht ongedaan te maken. Daarnaast is de film een aanklacht tegen het idee dat het leven van de replicants geen waarde zou hebben buiten hun nut, hun dienstbaarheid, bijvoorbeeld omdat de ‘ontspoorde’ replicants als beesten worden opgejaagd en uitgeschakeld – lees: geëxecuteerd. Maar zelfs hun dood is geen menselijke dood, het is een kwestie van opruimen, zoals je een kapot apparaat weggooit. Eén van de manieren waarop replicants hun menselijkheid vinden, is in de mogelijkheid om als mens te sterven – getuige de legendarische laatste scène op het dak waar Roy zijn laatste adem uitblaast met de aanzwellende muziek van Vangelis.
In plaats van de dood staat juist het leven centraal in Blade Runner 2049. Er is een kind – en dit is iets dat onmogelijk zou moeten zijn, want dit is het kind van replicant Rachel en de agent Deckard (Harrison Ford), de Blade Runner die de replicants moest opsporen en opruimen. Het verhaal lijkt een biologische draai te krijgen: Als replicants kinderen kunnen krijgen, zijn ze dan aan de mens gelijk? Is dat kind menselijk of niet? En ben je pas mens als je wordt geboren, in plaats van gemaakt; als je natuurlijk bent, in plaats van kunstmatig? De vraag wat iemand menselijk maakt, lijkt hier als een kwestie van biologie te worden opgevat, maar ik denk dat het inderdaad slechts zo lijkt. Voor mij is Blade Runner 2049 een fascinerende en intelligente film omdat deze veronderstelling op allerlei manieren op de hak wordt genomen, en er op het einde van de film weinig van overblijft.
De vraag is wat de geboorte van zo’n kind betekent – en het betekent heel veel, maar voor verschillende protagonisten betekent het heel verschillende dingen.
(…)
Klik hier om verder te lezen op de website van Koning Film.