Oorspronkelijk gepubliceerd in Publiek Denken, maart 2019, door Ivana Ivkovic.
‘Amerika is nog nooit zo rijp voor tirannie geweest’ kopt een artikel in de New York Magazine in mei 2016, zo’n half jaar voordat Donald Trump tot schok van velen de presidentsverkiezingen wint. Om te verklaren hoe dit komt, grijpt de auteur naar één van de meest beroemde filosofische kritieken van de democratie – die van Plato. Democratie lijdt volgens Plato aan een heel groot probleem: ze is inherent instabiel. Democratie kent van alle staatsvormen de grootste vrijheid en gelijkheid, en dit resulteert in een bont geheel; iets dat vrouwen en kinderen graag zien, werpt Plato op. Het probleem van de democratie is dat zij even bont is als stuurloos. De verlangens van het volk worden niet geleid door redelijkheid, de lagere passies van de ziel hebben de overhand, en ze zijn richtingloos. Volgens Plato is goed bestuur in feite een soort emotiemanagement, en een democratie houdt uiteindelijk onze emoties en verlangens niet in bedwang. Vergelijk dit met Nederland, waar een soort vrijheidsroes heeft geleid tot een cultuur waarin geen blad voor de mond nemen een deugd op zichzelf is, en de pijlen regelmatig worden gericht op alles en iedereen dat wordt gezien als dor, saai en redelijk (het establishment, politiek correct, et cetera). En de paradox is dat terwijl in een democratie ‘de zielen lichtgeraakt zijn’ en de burgers allergische reacties hebben op alles dat maar een beetje naar gezag zweemt, diezelfde democratie een vruchtbare bodem is voor iemand die zich als een sterke man opwerpt om een einde te maken aan al die richtingloosheid en verwarring – en dan slaat de democratie om in haar tegendeel.
Plato was inderdaad geen democraat. De meesten van ons willen niet zo ver gaan, maar de zorgen die hij uitspreekt vinden wij oh-zo-herkenbaar. De afgelopen jaren hebben wij (te) veel politieke opschuddingen gezien waarbij de wil van het volk tot onverstandige of zelfs destructieve politieke keuzes leidde. De verkiezing van Trump was zeker niet de enige in het rijtje. Brexit heeft ook vele wenkbrauwen doen optrekken, en ook in andere Europese landen kan de EU niet rekenen op veel draagvlak. Politieke leiders als Orban, Erdoğan of Poetin, kunnen wel op de brede steun van het volk rekenen. Moeten wij dit allemaal met lede ogen aanzien omdat ‘het volk’ het wil? Moeten wij niet zo langzamerhand vraagtekens gaan zetten bij de democratie zelf?
En als ons vertrouwen in de democratie hierdoor niet is aangetast, moeten wij ons niet afvragen: Waarom niet? Waar komt dat rotsvaste geloof in dit systeem vandaan? Is dit werkelijk uit overtuiging, of zijn we gewoon bang dat we ons aan de verkeerde kant van de lijn zouden bevinden – is dit vertrouwen slechts onze laatste overgebleven stukje politieke correctheid? Laat ik daar een schep erbovenop doen, als wij toch met ongemakkelijke vragen bezig zijn. De zaken die onze levens de komende jaren het meest ingrijpend gaan veranderen en ons met grote vragen en uitdagingen gaan confronteren zijn globaal, complex, onoverzichtelijk, en lastig om op welke manier dan ook in de hand te houden: technologische ontwikkeling en automatisering, klimaatverandering, migratiestromen, mondiale economie. Denken wij nou werkelijk dat wij alle problemen die door deze ontwikkelingen gaan ontstaan democratisch gaan oplossen? Ik betwijfel dat we dat allemaal denken. Ik vermoed dat velen daar weinig vertrouwen in hebben. Zij zien deze processen als iets waarop zij weinig tot geen controle over kunnen uitoefenen. Als iets dat aan hen voorbijtrekt, of eerder nog, over hen heen rolt, en waar ze niet actief aan vorm kunnen geven.
Dit leidt tot een eigentijds gevoel van machteloosheid, constateert filosoof Thijs Lijster in zijn boek De Grote vlucht inwaarts. Je aanschouwt een wereld waartoe je je weinig betrokken voelt, de geschiedenis als een soort natuurkracht. Wie daarin ‘realistisch’ wil blijven, gaat zich van de wereld afkeren en zijn dromen en verlangens richten op zijn of haar privésfeer, op klein geluk. Het probleem is dat deze strategie een alsmaar groeiend gevoel van onbehagen oplevert en eigenlijk niets oplost, constateert Lijster. Maar wellicht is dat niet het hele verhaal. Naast de afkeer van het publieke, zijn er ook uitbarstingen en uitbarstinkjes, waarin het volk zich toch kan laten gelden. Zie het als een soort mini-coup. Momenten van Brexit of de verkiezing van Trump passen heel goed in dit schema – ze zijn een soort erupties tegen de achtergrond van een afkeer van de politiek. Maar dit plaatst ze ook in een ander licht als het gaat om hun betekenis voor het democratisch bestel: het gaat niet zozeer om een democratisch ‘teveel’, om het volk dat zijn vrijheid maar niet goed weet te benutten en gaat zwalken. Het gaat eerder om een soort overcompensatie voor een apolitieke houding en gevoelens van onmacht.
Democratie floreert wanneer er vele mogelijkheden zijn voor een massa van gewone mensen om actief te participeren in het vormgeven van de agenda van het publieke leven, schrijft de Britse socioloog Colin Crouch. Dat is een heel andere opvatting van democratie, dan die waar de wil van het volk centraal staat, laat staan de wil van de meerderheid. Crouch smeedde de term ‘postdemocratie’ voor een systeem waarin verkiezingen weliswaar bestaan, maar ze verworden zijn tot een strak gecontroleerd spektakel, gerund door spin-doctors en experts, gadegeslagen door overwegend passieve burgers. (Het gaat hier niet om een beschrijving van de werkelijkheid, maar om een model) Crouch ziet uitbarstingen (zoals Brexit) die dit spektakel verstoren als symptomen van postdemocratie. Ze slagen er niet echt in om de agenda van het publieke leven autonoom vorm te geven, maar ironisch genoeg zijn ze zelfs een beetje hoopvol als een teken dat de afkeer van het publieke leven niet totaal is.
Het gaat om een diepere behoefte om boven de noodzakelijkheid waaraan men is overgeleverd uit te stijgen, en dat is uiteindelijk waar een politiek leven om begonnen is. Uit te stijgen boven – wat? De Amerikaanse historicus Timothy Snyder noemt het de ‘politiek van onvermijdelijkheid’ – zijn naam voor ‘het einde van de geschiedenis’, het gevoel dat de toekomst slechts meer van hetzelfde brengt, en dat er geen werkelijke alternatieven bestaan. Al die gebeurtenissen die ons in de eerste instantie de legitimiteit van de democratie doen bevragen, zijn vanuit de optiek van Snyder gezien, symptomen van barsten die in de ‘politiek van onvermijdelijkheid’ in de afgelopen twee decennia zijn gekomen. Het geloof in een gestage vooruitgang brokkelde af – de economische crisis van 2008 was daarin een belangrijke mijlpaal. Het zorgelijke, aldus Snyder, is dat de establishment maar aan die politiek van onontkoombaarheid blijft vasthouden, terwijl deze verder verkruimelt. Nog zorgelijker is dat er een nieuwe slag politici opstaat – Poetin is een voorbeeld – die de onontkoombaarheid verruilen voor een ander model: ‘politiek van de eeuwigheid’.
De ‘eeuwigheidspolitici’ schetsen de toekomst als een voortdurende herhaling van dezelfde bedreigingen. In het centrum is eigen slachtofferschap op een voetstuk geplaatst. Het noodlot neemt de plaats van de vooruitgang. Ze schetsen een perpetuele crisis, en grossieren in vijandsbeelden. Het is een heel effectief model gebleken, een nieuw blauwdruk voor autoritaire regimes, waarschuwt Snyder, van Oost naar West kunnen verspreiden. Het is een soort politiek vampirisme, dat teert op diezelfde energie die de politiek van onvermijdelijkheid probeert te onderdrukken. Met de steun van het volk, ja – maar met een democratie heeft het weinig te maken.