Menu Sluiten

KUNST ALS DUIDER VAN GRENZEN

door Ivana Ivkovic / oorspronkelijk gepubliceerd via filosofie.nl, 10-02-2016.

afbeelding: Ivan Grubanov – SMOKE NATION SCREEN (2016) courtesy Galerie Ron Mandos Amsterdam

De Maand van de Filosofie heeft als thema ‘Over de grens’. Grenzen staan op vele manieren ter discussie – Beperken grenzen onze vrijheid? Willen we leven in een wereld zonder grenzen? Wat zeggen de vluchtelingenstromen die richting Europa trekken over de zin en onzin van grenzen? – Het werk van de Servische kunstenaar Ivan Grubanov (1976), nu te bezichtigen bij de expositie Smoke Nation Screen in Amsterdam, kan worden gezien als een artistieke reflectie op de betekenis van grenzen, op omgang met het verleden en nationale identiteit. Een vooruitblik naar de Maand via de schilderkunst.

Natie is een museaal project geworden, stelt de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel in zijn boek De nieuwe democratie. Wij gaan met onze nationale identiteit om alsof het een waardevol ding uit het verleden is, dat behouden moet blijven. De bekende verkramping is het gevolg: op de strepen staan als ‘onze waarden’ in het geding zijn, of wanneer vluchtelingen onze grenzen oversteken. De verleiding is groot om als reactie op die verkramping de natie tot een achterlijk overblijfsel van het verleden te verklaren, en als iets volstrekt irrelevants in het tijdperk van globalisering weg te zetten. Dat is een best ongeloofwaardige geste, niet in de laatste instantie omdat nationalisme vandaag nauw samenhangt met globalisering, met de migratie en vluchtelingenstromen naar Europa.

Kan het ook anders? Is er een alternatief denkbaar voor de vruchteloze dichotomie waarbij we aan de ene kant ons vastklampen aan de nationale identiteit, en aan de andere deze – tevergeefs – niet ter zake doend verklaren? Het gaat hierbij niet eens om maatschappelijke herbezinning op wat de Nederlandse samenleving uitmaakt, maar om de vraag waarom nationale fantasma’s zo’n sterke grip hebben op ons, en of die grip wel eens wat losser kan. Wie daarover wil nadenken, doet het goed aan om de tentoonstelling van Grubanov te bezoeken, want zijn werk gaat grotendeels over onze verhouding tot nationale fantasma’s.

Tijdens het afgelopen Biënnale in Venetië mocht Grubanov het Servische paviljoen inrichten, dezelfde plek waar, veelbetekenend, ooit het Joegoslavische paviljoen gevestigd was. Op de vloer van een grote open ruimte heeft Grubanov de vlaggen van ‘dode naties’ verspreid – nationale vlaggen van landen dat niet meer bestaan. Vuil, verfrommeld en half vergaan, leken deze overblijfselen van nationale identiteiten op restanten van een slagveld. De kleur van de vlaggen liet een afdruk op de vloer, zodat ook een soort gespiegelde ‘negatiefbeeld’ ontstond.
Het verband met het uiteenvallen van voormalig Joegoslavië is snel gelegd, maar dit was zeker niet slechts een requiem voor een verloren vaderland. Dat zou te nostalgisch zijn voor het werk van Grubanov. Eerder toont zijn werk dat een natie van meet af aan een geconstrueerde identiteit is, en daarom altijd al een fictie is geweest. In woorden van – onlangs overleden – antropoloog Benedict Anderson, is iedere natie een ‘verbeelde gemeenschap’. Maar deze fictie is verre van onschuldig: zij is juist een machtig middel om mensen om zich heen te verzamelen en te mobiliseren, ook om daar waar nodig geacht hun identiteit te verdedigen. Nationale trots heeft heel wat bloed gespild. United Dead Nations was de titel van de Biënnale tentoonstelling, als tegenhanger van de ‘echte’ Verenigde Naties. De tegenstrijdigheid van het streven van de Verenigde Naties – landen verenigen op basis van juist datgene wat ze van elkaar scheidt – nationaliteit, wordt misschien inderdaad pas opgelost na de dood van de naties. Pas dan zijn ze werkelijk verenigd, hun grenzen opgeheven.

Een natie is in zijn ogen een rookscherm, laat Grubanov per mail weten uit Belgrado, de stad waarin hij woont en werkt afwisselend met Berlijn, – Net zoals een rookscherm een militair manoeuvre is om de daadwerkelijke posities te verhullen, is de nationale identiteit een fantasmagorisch beeld dat onze blik naar zich toe trekt, en waarachter sociale realiteit of feitelijke machtsverhoudingen verdwijnen. Grubanov ziet zijn werk als een tegenbeweging, een geste waarmee door verbeelding het onzichtbare achter de rookscherm zichtbaar wordt gemaakt. En dit doet Grubanov niet zozeer door een ander beeld tegenover het dominante beeld te stellen, maar door dat dominante beeld te ontwrichten, door twijfel te zaaien over wat zichtbaar is en wat onzichtbaar, wat fictie is en wat realiteit.

De kunstenaar verzamelt al langere tijd vlaggen van ‘dode naties’, maar ook van ‘dode bewegingen’, zoals vlaggen van de Joegoslavische communistische partij. Grubanov vertelt dat hij in 2010 stuitte in het bioscoop Apollo in het Servisch stadje Pančevo op vlaggen van Voormalig Joegoslavische deelrepublieken. ‘Die verbleekte en verscheurde vlaggen werden op zichzelf een sculptuur’, zegt Grubanov. ‘Ik vond het fascinerend hoeveel associaties en mentale beelden ze oproepen. Ze hebben een magisch mobiliserend effect als een dood object op levende mensen. Hun fysieke, maar ook hun symbolische metamorfose intrigeerde mij.’ – De vlaggen waren niet langer een levend politiek symbool, maar kregen allerlei nieuwe betekenissen als een historisch symbool van een land dat niet meer bestaat. ‘Ik kreeg het idee dat de vlag als kunstobject veel meer belichaamt dan in zijn oorspronkelijke politieke functie’, vertelt Grubanov. De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben beschrijft hetzelfde effect bij readymades – een gebruiksvoorwerp wordt volledig uit zijn context gehaald, losgemaakt uit alle verbanden waarin het voorwerp zijn oorspronkelijke betekenis kreeg. Het dient letterlijk nergens toe, en dat is wat het voorwerp als kunstwerk manifesteert: het ontbreken van ieder welbepaald doel en betekenis die eraan kan worden toegeschreven. Juist daarom, stelt Agamben, toont een readymade ‘pure potentialiteit’, openheid van mogelijkheden – van gebruik, van betekenis, van interpretatie – die zich als zodanig hebben gematerialiseerd.

Wat het werk van Grubanov laat zien is juist die ‘potentialiteit’ van nationale symbolen die uit elk functioneel context zijn gehaald. Ze hebben niet langer hun politieke functie, maar daarom zijn ze niet obsoleet geworden. Als dat zo was, dan zouden vlaggen nietszeggend zijn geworden, dan zouden ze niets meer zijn dan vieze doeken. In plaats daarvan wordt juist hun magische en fascinerende kracht tentoongespreid. Nu wordt deze kracht zichtbaar gemaakt – je kunt jezelf betrappen op het effect dat de vlag op je heeft. En tegelijkertijd word je ook geconfronteerd met de eindigheid en de contingentie van de nationale identiteiten, want deze naties zijn immers ‘dood’. Dat maakt hun kracht ook een beetje potsierlijk, of sneu.

Aanvankelijk gebruikte Grubanov vlaggen als een artefact, een soort ready-made, maar gaandeweg zijn ze op een andere manier geïncorporeerd in zijn werk. Bij de huidige expositie Smoke Nation Screen is hun rol tweeledig. Grubanov gebruikte de motto’s van verschillende nationale vlaggen. Deze motto’s werden op een schildersdoek geborduurd; en vervolgens gebruikte Grubanov vlaggen van de voormalige communistische partij van Joegoslavië, en bracht verf op het doek door deze vlaggen heen. De afdrukken van de plooien van het stof zijn duidelijk zichtbaar op de schilderijen. Het resultaat is een werk dat aan de vlag doet denken, maar toch geen vlag is. De vlaggen die als een schildersinstrument werden gebruikt worden ook apart geëxposeerd, en door de kleursporen die ze dragen doen deze vlaggen denken aan de schilderij die ze hebben helpen maken denken, terwijl ze zelf geen schilderij zijn.

Wederom zoekt Grubanov hier de grenzen op die gedestabiliseerd kunnen worden. Een vlag smeedt verschillende betekenissen om tot één, nationale identiteit, terwijl een doek, een kunstwerk, probeert die betekenissen weer open te breken. Maar nu wordt dat onderscheid ook door elkaar gehusseld, want een doek wordt meer als een vlag en een vlag meer als een doek. Juist de schilderijen zijn nu met de last van de nationale identiteit opgezadeld. De nationale motto is de kern waaromheen de gemeenschap en de politieke eenheid van de leden van een natie wordt verzameld. De woorden die er staan suggereren grootsheid, ze mobiliseren, ze staan voor het geloof in iets groter dan jezelf. Et pluribus unum – met velen één – staat er te lezen, de bekende motto op de vlag van de VS, of plus ultra, steeds verder, de nationale motto van Spanje. Wat zeggen die woorden buiten de context van de oorspronkelijke vlag en de natie waarvoor ze staan? De woorden hebben hun magie niet helemaal verloren, zij mobiliseren nog steeds, alleen is het volstrekt onduidelijk waartoe en met welk doel. Grubanov heeft onderzoek gedaan naar alle teksten die op nationale vlaggen voorkomen, en werd gegrepen door hun vreemdheid en ironie – ‘Ik heb de teksten geselecteerd die de grootste impact hebben wanneer ze in een nieuwe omgeving worden geplaatst, op hun banaliteit, anachronisme, op hun poëtische kwaliteiten, hun oppervlakkigheid, maar ook omdat ze een illustratie zijn van de onderdrukkende karakter van de nationale staat’, zegt Grubanov. Desire the right staat er, en For gallantry. Boven de opgestelde vlaggen valt te lezen: The love of liberty brought us here. Als toeschouwer sta je daar, je leest het, je weet dat het niet klopt, je lacht erom, en toch wil je ergens graag erin geloven. De vlaggen die Grubanov hier gebruikte om erdoorheen te schilderen zijn oude vlaggen van het Joegoslavische communistische partij. Ook zij hebben een motto, namelijk: proletariers aller landen verenigt u. Anders dan nationale vlaggen die hun subjecten verzamelen rond afgebakende identiteiten, horen deze vlaggen bij een beweging die over de nationale grenzen heen wou reiken, bij een beweging die stond voor sociale verandering.

Die communistische beweging behoort nu ook tot het verleden. En wat is daarvoor in zijn plaats gekomen? Onze tijd kent geen grote revolutionaire bewegingen meer die vanuit een overkoepelende visie op mens en samenleving de wereld willen veranderen. Maar betekent dat dat er geen transformatieve krachten meer zijn? Eén antwoord op die vraag is dat die krachten er weliswaar zijn, maar dat ze zich niet meer zo makkelijk laten grijpen en benoemen. Ze missen een duidelijke articulatie – en wellicht zijn ze juist daarom een interessant object voor beeldende kunst.

Grubanovs werk onderzoekt het bestaan en het ontbreken van transformatieve krachten die horen bij het heden. Bij de expositie zijn ook een drietal portretten te zien, van Edward Snowden, Julien Assange en Mohammed Bouazizi – de man die zichzelf in brand zette en daarmee aan het begin van de Arabische lente stond. Hun gezichten verdwijnen ook verhuld onder een smokescreen, vooral die van Bouazizi, die wel iets ontketende, maar zelf snel uit het collectieve bewustzijn verdween. Het schilderij balanceert op de rand van zichtbaarheid en onzichtbaarheid. Het is niet zo dat het gezicht van Bouazizi weer helder voor ogen staat, hier wordt juist de onzichtbaarheid van dit gezicht zichtbaar gemaakt. Grubanovs onderwerp zijn niet zozeer de ‘moderne helden’ als dragers van mogelijke politieke verandering; wat hij schildert zijn de krachten zelf – van media, geschiedenis, ideologie, van herinnering en vergeten – die dingen zichtbaar en onzichtbaar maken en onze beeld van de wereld smeden.

Zo wordt schilderen zelf een soort daad van verzet, omdat het zich niet bij het huidige zichtbaarheidsregime wil neerleggen. Maar dat wil niet zeggen dat kunst tot een soort politiek activisme wordt. Grubanov onderstreept dat hij geen eigen politieke visie door zijn kunstwerken wil uitdrukken. Hij vertelt dat de engagement van zijn kunst eerder ligt in de ambitie om de veranderingen van onze tijd, die nog geen articulatie en duiding hebben gevonden door andere maatschappelijke activiteiten, te verbeelden. Volgens hem heeft beoogt een schilderij niet, en heeft het niet de macht om sociale verandering teweeg te brengen, maar dat een schilderij ‘wel de kiem kan zaaien van het publieke dissensus.’ Een schilderij nodigt dus uit tot andere manieren van kijken naar sociale werkelijkheid, zonder daarin één manier van kijken aan de toeschouwer op te leggen. Omdat een schilderij open blijft mogelijke betekenisgeving en gebruik door de toeschouwer, zegt Grubanov dat hij schilderkunst de meest democratische manier van representatie van de sociale werkelijkheid vindt.

Grubanovs werk is niet alleen in een constante dialoog met het heden, maar engageert zich ook met het verleden. Als kunstenaar brak Grubanov door met een serie tekeningen van de voormalig Servische president Milošević, gemaakt tijdens zijn rechtszaak bij het Haagse Tribunaal. En ook hier is Grubanov op uit om de greep die het verleden heeft op het heden te verzwakken, maar wel met het volle besef dat de last van het verleden niet zomaar kan worden afgeschud. Hij vindt het confronterend, vertelt hij, wanneer hij terugkijkt naar zijn werk en besef hoezeer deze met de recente en conflictueuze geschiedenis is verweven. En uiteindelijk gaat het in zijn werk ook niet om een afrekening met het verleden, niet eens de verzoening met het verleden, laat staan om het vrijpleiten van het verleden. De strategie die Grubanov volgt komt eerder in de buurt van wat Duits-Joodse filosoof Walter Benjamin ‘zwak messianisme’ noemde. Benjamin stelt zich een messiaanse kracht voor die niet gericht is naar de toekomst – naar de mogelijkheid van een toekomstige verlossing, maar juist een kracht die in staat is om de geschiedenis te veranderen. Maar hoe moet de geschiedenis veranderd worden als dingen nu eenmaal zijn gegaan zoals ze zijn gegaan? Het is Benjamin niet zozeer te doen om het uitwissen van gebeurtenissen uit het verleden, maar vooral om de interpretatie van deze gebeurtenissen. Het gaat dus om een ander begrip van het verleden, en daarin spelen andere ‘mogelijke verledens’, de gebeurtenissen die zich niet hebben voltroken, ook een rol. Wij moeten de wegen die we niet hebben bewandeld niet slechts zien als gemiste en onbenutte kansen, stelt Benjamin. Want het verleden dat nooit was bestaat uit dromen en hopen die meer zijn dan een echo van de vervlogen tijden, maar op een verborgen en toch indringende manier nog steeds met ons zijn. Deze dromen en hopen een plek geven, en ze loswrikken van de grip van het verleden, is de eigenlijke betekenis van de verlossing, aldus Benjamin. Uiteindelijk draait het messianisme van Benjamin om de ultieme grens, die van de tijd, die het verleden en de toekomst van ons weghoudt. Uiteraard kan niemand deze grens beslechten, maar misschien kan een beetje buigen volstaan – en misschien dat een beetje buigen in een kunstwerk kan gebeuren.

Ivan Grubanov, Smoke Nation Screen
Nog te zien tot 20 februari bij Galerie Ron Mandos
Prinsengracht 282, 1016 HJ Amsterdam

Openingstijden: woensdag-zaterdag 12.00-18.00